Gerard Howeler

sculptor

 

 

Adding on by taking away

In the fifteen years that I have known Gerard Howeler I have come to appreciate both his work and his character. Working consistently in stone, his preferred material, he is never evangelical about his minimalist art. Seemingly inaccessible granite yields naturally to his hands, and sculpted boulders become containers for algae, water and light. Contrast, in all its various forms, underlies his work: rough versus smooth, formed versus unformed, elaborate versus understated, outside versus inside, natural versus polished, light versus dark. My first acquaintance with Howeler's work was with his modest water- stones: boulders in which shapeless water lies in a geometrically-cut hollow basin of polished granite. From these one sees a clear development towards his larger scale work. The untouched, outside texture of huge monoliths contrasts with precisely-cut openings, such as the boulder with the square hole in Amersfoort, the archway leading to the water in Breukelen, or the vertically-oriented boulder with a bite-sized chunk taken out on the border of Germany and France. The highly-polished surfaces of the cut stone make it possible to look inside the material itself. There are a few further contrasts in Gerard's work, the first of which is water. Water can be caught in a geometric basin, it can serve as a support, or even become part of a sculpture by flowing through it. Another feature is orientation. The sculpture in Hoogkarspel is best viewed as a focus on the flat West Friesian landscape. The walkway and porch in Breukelen lead to water, whilst the porch in Heerhugowaard opens up to a transparent granite wall. I also see this sense of direction in his composite sculptures. In Huizen, a pile of stone beams and cubes points to the water which lies behind. And at a roundabout in Zeist, two 'heads' face each other in an intimate embrace. There is constant tension between formed and unformed, between the outer and the inner side, between 'closed' and 'open', between the stillness of stone and the movement of flowing water and light, a tension between inaction and action.The magic quality of the stone is thus uncovered in all its facets. The age-old stones, moulded by the hand of the artist, are placed in surroundings of hastily constructed cement, brick and glass. These are stones which are found at the edge of glaciers or in forgotten corners of the unordered landscape around quarries. To conclude with the most powerful of Gerard Howeler's sculptures: the lonely menhir on the horizon in Elzas, a kind of prehistoric 'objet trouve' with a single incision. And there is the paradox: the simple majesty of an earth-formed stone-age boulder becomes part of our time through one notch: making the most from the minimum, adding on by taking away.

© Kees Buckens, Rotterdam, January 2000.

 

 

 

 

 

Toevoegen door weghalen

In de vijftien jaar dat ik Gerard Howeler nu ken, zit mijn waardering, behalve voor z'n persoon, in zijn hermetisch oeuvre. Het is de vasthoudende keuze voor het materiaal steen, de consequente ontwikkeling, waarbij de ondertoon van 'minimal art' nooit tot een alles zaligmakend evangelie, een zuivere leerstelling wordt. Onder zijn handen lijkt ontoegankelijk graniet zich als vanzelfsprekend te openen en verzamelen zwerfkeien algen, water en licht door een secure ingreep. De rode draad in zijn werk is contrast, in al z'n verschijningsvormen: ruw-vlak, gevormd-ongevormd, barok-strak, exterieur-interieur, onaangeraakt- bewerkt, licht-donker. Mijn eerste kennismaking met zijn werk waren de bescheiden waterstenen; zwerfkeien waar als een poetisch contrast spiegelend amorf water in een geometrisch bed van gepolijst graniet ligt. Van hieruit is de ontwikkeling in zijn monumentale werk goed te duiden. Grote monolieten, waarbij de zo aangetroffen, onaangeraakte buitenkant contrasteert met een meetkundig gevormde opening zoals de zwerfkei met vierkant gat in Amersfoort, de poort naar het water in Breukelen of de verticaal gerichte rolsteen met een enkele hap er uit op de grens van Duitsland en Frankrijk. Door de maximale bewerking van de ingreep, het polijsten, is het mogelijk om in het materiaal, in de steen te kijken. Er zijn een paar constanten in het werk van Gerard. Ten eerste is er het water. Het water wordt gevangen in een geometrisch bekken, dient als sokkel of maakt al stromend onderdeel uit van het beeld. Een tweede constante is richting. Het beeld in Hoogkarspel laat zich het beste lezen als een vizier op het vlakke Westfriese landschap. De opgang en de poort in Breukelen leiden naar het water zelf. De poort in Heerhugowaard is de doorgang naar een transparante granieten wand. Ook bij de samengestelde en gecomponeerde beelden zie ik het fenomeen richting duidelijk terug. In Huizen wijst een stapeling van stenen balken en kubussen naar het belendende water. Op een rotonde in Zeist wijzen twee 'koppen' in een innige omhelzing naar elkaar. Steeds is er de spanning tussen gevormd en ongevormd, tussen buiten- en binnenkant, zijn 'gesloten' en 'geopend' verenigd, is er het statische beeld met veranderend stromend water en licht, is er spanning tussen niets doen en iets doen. Al kijkend zie ik dat het de magie van het gesteente zelf is, dat opgespoord wordt, in al z'n facetten. Deze honderden miljoenen jaren oude stenen, dragers van een duidelijke menselijke handeling, geplaatst in een omgeving van haastig vormgegeven beton, baksteen en glas, stenen die op de grens van het landijs gevonden zijn, of in de duistere hoeken van het slordige landschap rond steengroeves. Met het meest kernachtige beeld van Gerard Howeler wil ik besluiten: de eenzame menhir op de horizon in de Elzas, als een prehistorisch objet trouve met een enkele ingreep. Het is de paradox: de sobere rijkdom van door de aarde gevormde oersteen vertoont met een keep een teken van deze tijd - het maximaliseren van het minimale, toevoegen door weghalen.

© Kees Buckens, Rotterdam, januari 2000